Gedichten van Robin Kerkhof

Robin Kerkhof, literator 3.0, schrijft haiku’s, vormvrije korte gedichten en langere gedichten. Op deze pagina vindt u zijn langere gedichten.

Lijst gedichten
Oorlogsweduwe
Het is mijn lot
Nachtelijke dagdroom
Labyrint
Ik lees van
Café vol weemoed
Op de Autobahn
Ballade van de sater en de nimf
Gangbang
Na de nacht

GEDICHTEN

Oorlogsweduwe

Daar waar de zon door de as niet kan schijnen
verse ruïnes het landschap bepalen,
zoekt hij tussen de graven en het schreien,
naar het sprookje in de horrorverhalen.

Dus gaat hij naar ieder verscheurd gebied,
waar de oorlogskinderen hem bekoren,
en luistert hij naar hun treurig lied,
waarvan hij alleen de schoonheid wil horen.

Want in hem is de gedachte verankerd,
dat daar waar het bloed door de straten stroomt,
en door vuur de aarde is zwartgeblakerd,
hij de bloem zal vinden waarvan hij droomt.

Hij vindt zijn orchidee in de onrust,
maar zij smaakt bitter wanneer hij haar kust.


Zonder titel

het is mijn lot
alleen te zijn

afscheid te nemen
van wie ik tegenkom

hen te negeren
die mij aandacht schenken

geen liefde geven
aan wie mij liefhebben

het is mijn lot
alleen te zijn


Nachtelijke dagdroom

Fietsend
op een onverlichte polderweg
met duisternis rondom
en boven mij de Melkweg
waan ik me tussen de sterren.

De lichtpunt
in de verte
is geen boerderij
maar de maan Callisto.

De contouren
langs de weg
zijn geen bomenrij
maar de Kuipergordel.

Het schijnsel
aan de horizon
is niet Rotterdam
maar de Lagunenevel.

Dan valt mijn voorwiel
in een zwart gat.

Dag
droom.


Labyrint

de mensengeesten aanschouw ik bevreesd
ik zie mezelf en zie een angstig kind
maar de schimmen om mij heen zien een geest
eenzaam dolen wij door een labyrint


Zonder titel

Ik lees van Amsterdam naar Hengelo
en kijk naar wolkenlucht en polderland
en zie, een reiger bij de waterkant

schrikt op bij straaljagers die overvliegen.
Tanks rijden op kapotgeschoten wegen
volledig nat door miezerige regen.

Soldaten ploeteren door modderpoelen
en over lijken rottend langs het spoor.
De koude lucht is smerig grauw en goor.

Het treinstel waar ik zit, is echter warm.
Dan komt opeens de conducteur voorbij.
Ik leg voor hem dan toch mijn krant opzij.


Café vol weemoed

‘s Avonds even na achten komen ze aangekropen:
de kalende hippies uit de vergrijsde woongemeenschappen,
de kunstenaars uit de tochtige ateliers van de rioolloze huisjes van Ruigoord,
de ongeschoren alcoholisten uit de dagopvang van het Leger des Heils,
de grijze muizen uit de raamloze kantoren van de basisadministratie,
de meisjes van zeventig, de wietrokers, de heroïnejunks,
de iPhone-lozen, de Twitteranalfabeten,
de verschoppelingen, de verdomden, de verdoemden,
de gemarginaliseerden.

Al deze verloren, vereenzaamde, verdwaalde, verdwaasde figuren
komen in de kleine uren
tezamen
in een rokerige hol in een mistig oord
voor een Provo-achtige verering van het gesproken woord.

Fluisterend,
schreeuwend, prevelend, zingend,
staand, zittend, liggend,
stampvoetend
leest de oude geilaard, de nerveuze spast,
de botte zwakzinnige en het stramme oudje
gedichten voor
uit zelf samengestelde bundeltjes,
uit besmuikte kladblokjes en zelfs van de,
met viltstift volgeschreven,
achterkanten van A3-pagina’s uit een kalender gescheurd,
terwijl het luidruchtige, gulzige, gretige publiek
ieder gedicht van commentaar voorziet.

Zo kunnen de Elvenprins, de Trollenkoning,
de reuzen, de dwergen,
de heksen, de jaren 60-magiërs
voor even vergeten dat zij wonen
in een postmoderne, vercommercialiseerde,
gedigitaliseerde,
verrechtse, verharde, emotieloze, onttoverde wereld
waar voor hen, sprookjesfiguren, geen ruimte meer is,
een wereld die hen liever kwijt dan rijk is.


Op de Autobahn

In een ijzeren doos op vier wielen
trekt de wereld aan hem voorbij
met tweehonderd per uur en
vreemd genoeg voelt hij zich vrij.

Tot hij achter aansluit in de file
en de vreselijke traagheid
van de ruimte en de tijd
hem weer gevangen houdt.

Ach, had hij altijd maar vrij baan,
dan zou hij rijden langs de maan
en over de rand van het heelal
om nooit meer stil te staan.


Ballade van de sater en de nimf

Hij zit op een bed van mos en voor hem staat
een meisje van lichte zeden, half naakt
en met jonge parmantige borstjes.

Haar lege glimlach irriteert hem en hij vraagt:
“Walg jij van mijn lichaam?”
Zij schudt haar hoofd, maar hij zegt:

“Lieg niet, slet! Mijn vette grijze haren
hangen slap van de zijkant van mijn kop
als met teer besmeurde scheepskabels.

Mijn staart is stoffig, half kaal en vuil
als een kapotgeschoten binnenstad
vol ratten, maden en strontvliegen.

Er groeien haren uit mijn oren, neus en
tussen mijn zeven verrotte tanden en
mijn adem riekt naar een vuilnisbult.

Mijn scrotum en lid zijn net zo rimpelig
als de rest van mijn zieke lichaam dat
is bedekt met wratten en levervlekken.”

Hij ziet haar lippen naar beneden trekken.
Haar ogen staren hem verschrikt aan
en hij weet dat zij ziet wat hij wil dat zij ziet.

Dan zegt hij met een Sardonische grimas:
“Nu is het tijd voor het heidense offer
van jouw zojuist herwonnen onschuld.”


Gangbang

Een roede jonge Ajax-wolven
roomt ’s nachts de nachtclubs af
speurende naar het zwakste lid
van de dansende kudde.

Het alfa-mannetje spot een rode jurk
om anorexiaanse schouders,
het is een jonkie nog, ontsnapt
aan het toezicht van haar ouders.

Het geile beest besluipt zijn prooi
en bespringt haar heupwiegend
met suikerzoetgevooisde woorden
en agressieve doortastendheid.

Dan voert hij haar mee naar zijn hol
waar zijn vrienden op hen wachten
om haar van haar jurkje te ontdoen
en haar om de beurten te verkrachten.


Na de nacht

Wanneer het TL-licht aangaat, verlaat
wankelend de kater de discotheek.

Hoerenlopers zijn allang thuis als de
hoerenmadam de rode lichten dooft.

Dracula kruipt in zijn sarcofaag en de
dramaqueens vallen naast mij in slaap.

Zo eindigt de nacht als de eerste
zonnestralen de kinderen wekken.


Gerelateerd:

Gedichten van andere dichters